Liberas kwam in oktober in het bezit van twee schilderijen van Felix De Boeck. Het zijn portretten van componist Willem Pelemans en zijn echtgenote Jeanne Goidzeels. De werken hingen tot voor kort in de woonkamer van hun intussen hoogbejaarde dochter Helena “Leentje” Grisard-Pelemans die ze aan Liberas schonk. Felix De Boeck en Willem Pelemans waren vrienden, ondanks hun zeer verschillende achtergrond. Maar kunst verenigt.
Schilder-boer Felix De Boeck (1898-1995) was in de eerste plaats een landbouwer en schilderde naar het schijnt enkel op zondag. De rest van de week had hij het te druk met het werk op de boerderij. Een ander verhaal is dat hij leefde volgens de strenge regel van Sint-Benedictus (acht uur slapen – acht uur werken – acht uur bidden) waarbij hij het schilderen als zijn persoonlijk gebed beschouwde. Feit is dat religie, sacraliteit en mystiek bij De Boeck nooit ver weg zijn.
Hij woonde en werkte zijn hele leven op het ouderlijk erf in Drogenbos. Een bezoek aan de nu geklasseerde hoeve, in de achtertuin van het FeliXart Museum, brengt je honderd jaar terug in de tijd. Hier ontving Felix De Boeck de fine fleur van de Belgische kunstwereld, had hij contacten met bekende kunstenaars en schrijvers. Zijn bezoek kwam steevast op zaterdag, want op zondag moest hij schilderen. Een graag geziene gast was componist Willem Pelemans (1901-1991). Dochter Leentje herinnert zich nog die bezoekjes op zaterdagnamiddag, met koffie en boerenbrood.
Pelemans en de Vlaamse Club
Willem Pelemans, na de Tweede Wereldoorlog meer dan veertig jaar de gezagvolle muziekrecensent van Het Laatste Nieuws, had een totaal andere achtergrond. Hij was liberaal en vrijzinnig, en onder meer een notoir lid van het Willemsfonds. De Vlaamse cultuur in en rond de hoofdstad lag hem na aan het hart. Niet toevallig was hij tijdens het Interbellum secretaris van de Vlaamse Club voor Kunsten, Wetenschappen en Letteren, een door August Vermeylen in 1923 opgericht select gezelschap van kunstenaars en politici die de Vlaamse culturele aanwezigheid in Brussel wilden promoten.
Eerste ontmoeting
Een tentoonstelling met werk van Felix De Boeck, die toch wat eigenzinnige schilder uit de Vlaamse rand, paste perfect in de werking van de Vlaamse Club. Daarom trok Pelemans op een mooie weekenddag met een vriend naar de hoeve in Drogenbos. In zijn memoires Hij leerde Vlaanderen luisteren schrijft hij over die allereerste ontmoeting.
Op een zwaar besneeuwde winterdag stapten wij naar Drogenbos, vroeg in de namiddag, want na valavond kon men de schilderijen niet meer bezichtigen. Tussen woonhuis, schuur en een zeer kleine stal moest men op het binnenhof blijven staan. De schilderijen waren opgeborgen in het stalletje, groot genoeg om te schilderen, maar te klein om rond te kijken. Na de sneeuw van de grond langs het stalletje te hebben weggekeerd, wandelde De Boeck in en uit, telkens een schilderij neerzettend tegen de muur. Eenmaal de rij vol werd er een tweede rij voorgezet, en zo verder tot het atelier leeg was.
Een uitnodiging om met de verkleumde voeten in de keuken rond de kachel te zitten was zeer welkom, alsook de koffie en de gezouten hesp, klaargezet door Felix’ vrouw Marieke. Fé was gelukkig met onze belangstelling. Dat volstond hem. Een tentoonstelling zou te veel tijd vragen.
Spot en onbegrip
Pas na enig aandringen hapte De Boeck toch toe. Maar Pelemans moest zelf de werken uitkiezen, komen halen, ophangen en terugbrengen. De reacties in de Vlaamse Club waren zeker niet eensluidend positief. Camille Huysmans, toen minister van Schone Kunsten (1925-1927), dreef zelfs ronduit de spot met De Boeck.
Mijn keuze van gestileerde mieren en vlinders, kruisjes van de dood onder de zon van het leven, zelfportretten met cirkels getekend, werd vreemd gevonden, hoewel men toegaf dat lijnen en kleuren plastische schoonheid bezaten. De innerlijke bewogenheid en de esthetische scheppingsdrang vonden aarzelende erkenning bij August Vermeylen en werden bedachtzaam aangevoeld door Herman Teirlinck. De vlijmende spot van Camille Huysmans werd gericht naar de secretaris. Indien die snaak meer dan cirkels in het zelfportret zag, mocht hij de minister les geven. Maar de minister die graag met anderen spotte, verdroeg zelf geen grapje. Ik bracht hem uit zijn humeur met de raad zijn bril met ronde glazen af te nemen.
Portretkunst
Felix De Boeck werd – hoe kan het anders? – opgehemeld door kunstcriticus en modernist Jan Walravens. In zijn essay Felix De Boeck, dat nog vlak voor zijn dood verscheen in De Vlaamse Gids (jaargang 1965, nummer 3), schrijft Walravens onder meer over de portretkunst van De Boeck. Die schilderde blijkbaar nooit naar een levend model, maar baseerde zich op foto’s.
Het mag paradoxaal klinken, maar bevrijd van het zoeken naar de gelijkenis door het weergeven van een momentele uitdrukking op het gelaat van het voor hem zittend model, zal het aanwenden van foto’s De Boeck in de gelegenheid stellen een bijna duivelse overeenstemming met de uitgebeelde figuur te bereiken. (…) Dankzij het werk op het klaargemaakte beeld dat de foto hem voorlegt, weet hij de gelijkenis op te drijven tot een pakkende expressiviteit enerzijds, tot een wonderbaar akkoord met het zielkundig klimaat anderzijds. Dit laatste is belangrijk. In zijn talloze portretten beeldt De Boeck immers minder een karakter of een natuur uit, dan hij de geestelijke atmosfeer weergeeft waarin de mensen die hij voorstelt bewegen, leven en dromen.
Of Jan Walravens de portretten van Willem en Jeanne Pelemans (1938) ooit heeft gezien, is niet met zekerheid te zeggen, maar wel zeer waarschijnlijk. Pelemans en Walravens waren immers collega-kunstcritici bij dezelfde krant. Ze behoorden ook beiden tot de naoorlogse Belgische avant-garde, en tot de inner circle van Felix De Boeck. Zijn analyse van de portretkunst van De Boeck lijkt in elk geval perfect van toepassing op deze twee schilderijen.